Monniken in het Westen
Benedictus van Nursia, zijn Regel en zijn charisma
Module I, jaar 2, lesdag 4
Benedictus, zijn regel, zijn charisma
De monnikenvader Benedictus (ca. 480-550) heeft met zijn Regel voor monniken school gemaakt in Europa. Hij is een toonbeeld van evenwicht en maat. Vanaf de 9de eeuw wordt de regel van Benedictus de leidraad voor alle monastieke gemeenschappen in het Westen. Paus Gregorius de Grote wijdde het tweede boek van zijn Dialogen aan de patriarch van het westerse monachisme. Beide teksten zijn klassiekers van het spirituele erfgoed.
Regel van Benedictus, hoofdstuk 72
Zoals er een slechte ijver is – vrucht van verbittering – , die van God verwijdert en naar de hel voert, zo is er ook een goede ijver, die van de ondeugd verwijdert en naar God voert en naar het eeuwig leven.
Op deze ijver nu moeten de monniken zich met de vurigste liefde toeleggen, dat wil zeggen: zij moeten wedijveren in respect voor elkaar, zij moeten elkanders zwakheden, lichamelijke zowel als morele, met het grootste geduld verdragen, Om strijd moeten zij elkaar gehoorzaamheid betonen, niemand zoeke wat hij voor zichzelf voordelig acht, maar veeleer wat goed is voor de ander.
Op onbaatzuchtige wijze leggen zij zich toe op de broederliefde. In liefde vrezen zij God.
Uit de Regel van de Meester
Laten we dan eindelijk eens opstaan,
lui als we zijn,
gewekt door het woord van de Schrift:
“Het is tijd voor ons om op te staan uit de slaap”.
Onze ogen geopend voor het Goddelijk licht,
moeten wij met een aandachtig oor luisteren
naar wat Gods stem ons dagelijks vermanend toeroept:
“Als ge vandaag Zijn stem hoort”
“Wie oren heeft om te horen, hij hore wat de Geest
zegt tot de kerken”. Wat dan?
“Komt zonen luistert naar Mij: Ik zal u onderrichten
in de Vreze des Heren”.
“Haast u voort, zolang ge het licht van het leven bezit, opdat de duisternis
van de dood u niet overvalt”.
En terwijl de Heer temidden van al die mensen,
wie Hij dit toeroept, een arbeider zoekt
die naar Hem luistert,
roept Hij opnieuw:
“Wie is de mens die naar het leven verlangt
en goede dagen wenst te zien?”
Gij die dit hoort, antwoordt: “ik”.