Leerhuis van de kerkvaders

Bloemlezing bij het sacrament van het Doopsel

  1. Het doopritueel verklaard
  2. De Kerkvaders steken de loftrompet over het Doopsel
  3. Gedoopt zijn : geen vrijblijvende keuze
  4. Bestendiging van de doopselgenade door de rouwmoed

« Terug naar het overzicht van de bloemlezing

1. Het doopritueel verklaard

Doopcatechese van Johannes Chrysostomus (345-407)

Doopvont van de Panagia Katapolianikerk

Geciteerd in: Jo Hermans, Herboren uit water en heilige Geest. Doopsel en Geestesgave in oud-christelijke geschriften. Een bloemlezing, Tabor-Brugge, 1983, pp. 227 e.v.

9. Gij allen dan, die waardig gekeurd zijt ingeschreven te worden in dat hemelse boek, brengt een edelmoedig geloof en een sterke overtuiging op. Want geloof is nodig voor de dingen die hier voltrokken worden, en ogen van de ziel om niet alleen bezig te zijn met de dingen die men ziet, maar vanuit die dingen erbij te denken wat men niet ziet. Want zo zijn de ogen van het geloof: zoals de ogen van het lichaam alleen die dingen kunnen zien die onder de waarneming vallen, zo is het ook, maar dan het tegenovergestelde, met de ogen van het geloof; zij zien niets van de dingen die gezien worden, maar de dingen die niet gezien worden, zien zij alsof zij voor de ogen staan. Want dit is geloof: het zich richten op de dingen die men niet ziet, alsof men ze ziet. “Geloof immers, zegt de Schrift, geeft vaste grond aan de zaken die wij verhopen en overtuiging inzake de dingen die wij niet zien” (Hebr. 11, 1).

10. Wat betekent het, wat ik zeg en waarom heb ik gezegd niet bezig te zijn met de dingen die men ziet, maar zich geestelijke ogen te verwerven? Het is opdat gij, wanneer gij het bekken van het (doop)water en de hand van de priester, die uw hoofd aanraakt, ziet, niet zou menen dat het enkel en alleen water is, noch dat alleen de hand van de bisschop op uw hoofd ligt. Want het is niet een mens, die bewerkt wat hier voltrokken wordt, maar de genade van de Geest, die de natuur van het water heiligt en die met de hand van de priester uw hoofd aanraakt. Heb ik het niet goed gezegd dat wij de ogen van het geloof nodig hebben om te geloven in de dingen die men niet ziet, opdat wij niet iets (louter) zichtbaars zouden vermoeden?

22. Vervolgens, na dit contract, namelijk de verzaking en de verbintenis, nadat gij zijn heerschappij hebt beleden en u door de woorden van uw mond van nu af aan Christus hebt verbonden als soldaat en ingeschrevene voor het geestelijke strijdperk, zalft de priester u op het voorhoofd met het geestelijke myron, drukt er het zegel op en zegt: Gezalfd wordt die en die in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest.

23. Omdat hij (de priester) weet dat voortaan de vijand razend is en rondgaat als een brullende leeuw, omdat hij ziet dat zij, die vroeger onder zijn tirannie stonden samen weerspannig zijn geworden, hem verzaakt hebben en overgelopen zijn naar Christus en hun verbintenis met Hem openlijk aangetoond hebben, daarom zalft de priester u op het voorhoofd en drukt er het zegel op, opdat die ander zijn blikken zou afwenden. En inderdaad, hij durft niet recht in het gezicht te kijken wanneer hij de glans ziet, die daarvan uitstraalt en die hem de ogen verblindt. Want vanaf dat moment zal er strijd en verzet zijn tegen hem en daarom leidt de priester u, als strijder van Christus, door de zalving voor in het geestelijke strijdperk.

24. Hierna dan, tegen het uur van de nacht, ontdoet hij u geheel van uw kleren en, alsof hij u gaat binnenvoeren in de hemel zelf door de riten die voltrokken worden, laat hij het gehele lichaam zalven met die geestelijke olie, opdat alle ledematen door de zalving sterker zouden worden en onkwetsbaar voor de pijlen die komen van de tegenstander.

25. Na deze zalving doet hij u afdalen in de heilige stromen, tegelijk de oude mens begraven en de nieuwe, vernieuwd naar het beeld van die hem schiep (Kol. 3, 10), ter verrijzenis opwekkend. Op dat moment komt door de woorden van de priester (bisschop) en door zijn hand de instorting van de Heilige Geest over de dopeling en een ander dan vroeger stijgt uit het water: hij heeft alle smet der zonden van zich afgewist, het oude kleed van de zonde afgelegd en zich bekleed met het koninklijke gewaad.

26. En opdat gij ook hieruit zou leren, dat het wezen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest één is, daarom geschiedt de toediening van het doopsel aldus: terwijl de priester over de dopeling de woorden uitspreekt: ‘Gedoopt wordt die en die in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest’, doet hij u driemaal met het hoofd omlaag gaan en omhoog komen en maakt u door deze sacramentele ritus klaar om de instorting van de Geest te ontvangen. Want het is niet alleen de priester die uw hoofd aanraakt, maar ook de rechterhand van Christus, en dit blijkt ook uit de woorden zelf van hem die doopt, immers hij zegt niet: ‘Ik doop die en die’, maar, ‘Gedoopt wordt die en die’, aantonend dat hij alleen bedienaar is van de genade en dat hij zijn hand leent omdat hij hiertoe door de Geest is aangesteld. Die alles voltrekt is de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, de ondeelbare Drievuldigheid. Het geloof hierin geeft de genade van de vergiffenis der zonden, deze belijdenis schenkt ons de aanneming tot kinderen.

2. De Kerkvaders steken de loftrompet over het Doopsel

Doop van het Russische volk

Gregorius van Nyssa (335-na 394)

In Bapt. Christi, P.G. 46, 580A

Het doopsel is de vergeving van de zonden, de bevrijding uit wat knecht, de intimiteit met God, het is vrijmoedige omgang, en ver van alle slavernij, de gelijkheid met de engelen.

Basilius de Grote (329-379)

In Sanctum Baptisma 5 , P.G. 31, 434

Het doopsel is bevrijding van de gevangene, kwijtschelding van schulden, sterven aan de zonde, nieuwe geboorte van de ziel, een lichtend kleed, een onverbreekbaar zegel, een wagen waarmee men ten hemel vaart. Het Doopsel schenkt ons het Koninkrijk. Het is de gave van de aanname.

Gregorius van Nazianze (329-389)

Or. 40, 2-3

Het doopsel is luister voor de ziel, verandering van leven, de gave aan God gedaan van een goed geweten. Het doopsel is een hulp voor onze zwakheid. Het doopsel is afleggen van het vlees, gehoorzaamheid aan de Geest, gemeenschap met het Woord, herstel van het schepsel, zuivering van de zonde, deelhebben aan het licht, vernietiging van de duisternis. Het doopsel is een wagen die voert naar God, is sterven met Christus, steun voor het geloof, volmaaktheid van de geest, sleutel van het rijk der hemelen, ommezwaai van het leven, einde van onze slavernij, bevrijding van wat ons knecht, bekering van onze zeden. Het doopsel is de mooiste en prachtigste van alle gaven van God.

(...) Wij noemen het gave, genade, doopsel, zalving, verlichting, kleed van onvergankelijkheid, bad van de wedergeboorte, zegel en het meest kostbare van alles.

  • Gave: want het wordt geschonken aan hen die niets bijdragen.
  • Genade: want het wordt gegeven zelfs aan hen die schuldig zijn.
  • Doopsel: want de zonde wordt begraven in de wateren.
  • Zalving: want het is heilig en koninklijk (zo zijn de gezalfden).
  • Verlichting: want het is een schitterend licht.
  • Kleed: want het bedekt onze schaamte.
  • Bad: Want het wast.
  • Zegel: Want het bewaart ons en is het zegel van de heerschappij van God.

De hemelen verheugen er zich op. De engelen roemen het, want, zoals zij, is het doopsel lichtend. Het is het beeld van het geluk van boven. We zouden het willen bezingen met onze hymnen, maar we zijn onmachtig het naar waarde te doen.

3. Gedoopt zijn : geen vrijblijvende keuze

Gregorius van Nyssa

Homilie voor het feest van Epifanie, wanneer onze Heer gedoopt is. Vertaald uit: Le Baptême d’après les pères de l’église. Lettres chrétiennes 5, Paris 1962, p.165

Jullie allen, die uzelf gelukkig prijst voor de gave van de nieuwe geboorte en die fier zijt over uw vernieuwing en uw heil, toon mij, na deze mystieke genade, de verandering in uw zeden bewerkt. Laat mij in de zuiverheid van uw leven zien hoezeer u uzelf hebt verbeterd. Wat onder de zintuigen valt verandert niet. De vorm van het lichaam blijft dezelfde en in de structuur van de zichtbare natuur is er niets gewijzigd.

We hebben absoluut een bewijs nodig om de nieuwe mens te onderkennen We hebben tekens nodig om de nieuwe mens van de oude te onderscheiden. Naar mijn mening zijn dat de vrije bewegingen van de ziel, die zich losrukt van het oude leven om een nieuwe levensstijl aan te nemen, en die helder de verandering laat zien aan wie met hen (nl. de nieuwe mens) omgaan, alsook het feit dat het verleden geen enkel spoor nalaat.

Ziehier waarin de omvorming bestaat…

Voor de doop was de mens onmatig, gierig, hij was een dief en schold, een leugenaar en kwaadspreker en al wat hieruit voortkomt. Nu moet hij bescheiden zijn, tevreden met wat hij bezit, bereid om het te delen met de armen, bezorgd om de waarheid, respectvol voor allen, in één woord, hij moet al het goede behartigen. Zoals licht de duisternis verjaagt en wit wat zwart is, zo verjagen de werken van gerechtigheid de oude mens… (Voorbeelden: Zacheüs, Mattheus, Paulus).

Zie hoe de nieuwe geboorte zich moet aandienen, de gewoonte van de zonde moet uitgerukt worden, zie hoe de kinderen van God moeten leven. Want de genade maakt ons tot kinderen van God.

Wij moeten de kwaliteiten van onze schepper nauwkeurig nagaan om ons te (laten) kneden (naar het model) van onze Vader, om ware en legitieme kinderen te worden van hem die ons uit genade tot de aanname geroepen heeft.

(...) Daarom, zo meen ik, zegt de Heer tot zijn leerlingen als hij onze gedragslijn uittekent: ”Maar Ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.” (Mat. 5, 44-45)

Jullie zullen kinderen zijn, zo zegt Hij, als jullie delen in de goedheid van de Vader, door in jullie gedrag en ingesteldheid, op de plaats waar jullie wonen, aan de goedheid van God uitdrukking te geven.

4. Bestendiging van de doopselgenade door de rouwmoed

Theodoor de Studiet (759-826)

Grote Catechese. Geciteerd in Irénée Hausherr, Penthos, O.C.A. Rome 1944, p. 145 (vertaling J. Van Ael)

Laten we in gedachten naar de Jordaan gaan en daar het grote Licht aanschouwen, onze Christus, gedoopt. Laten we in het water zijn ongrijpbare sporen kussen; laten we niet meer terugkeren naar de duisternis van de zonde, maar gaan en met Hem optrekken als waarachtige aanhangers. En voor al het andere: laten we met Hem het doopsel ontvangen, ik bedoel het doopsel van de tranen, want het doopsel van de tranen is in waarheid een altijd lichtende plaats van zuivering. De golven komen uit ons diepe hart naar boven. Want ook wij hebben een Jordaan, verlicht als wij zijn door de vloed van de rouwmoed. Laten we Christus volgen elke dag.

« Terug naar het overzicht van de bloemlezing