Leerhuis van de kerkvaders

Augustinus over de Heilige Geest

  1. H. Augustinus van Hippo, Sermo 267 – In één huis
  2. H. Augustinus van Hippo, Sermo 378 – Voorschot of onderpand

« Terug naar het overzicht van de bloemlezing

1. H. Augustinus van Hippo, Sermo 267 – In één huis

Uit: Aurelius Augustinus, Als licht in het hart. Preken voor het liturgisch jaar, Ambo/Baarn, 1996, 236-238.

[1] De plechtigheid van vandaag brengt ons de grootheid van de Heer onze God in herinnering en de grote genade die over ons is uitgestort. Wij vieren een jaarfeest toch om niet te vergeten wat eenmaal is gebeurd? Een jaarfeest heet immers zo omdat het ieder jaar terugkomt. Zoals men van een rivier zegt dat hij het hele jaar door stroomt – hij droogt niet op in de zomer, maar stroomt het hele jaar door, het hele jaar lang, dat wil zeggen gedurende het hele jaar – zo is het ook met een jaarfeest dat naar de gewoonte ieder jaar wordt gevierd. Vandaag vieren wij de komst van de Heilige Geest. De Heer heeft immers de Heilige Geest die Hij op aarde had beloofd, vanuit de hemel gezonden.

Hij had als volgt beloofd Hem vanuit de hemel te zenden: ‘De Helper zal niet tot u komen, als Ik niet heenga. Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden.’ Dat zei Hij, daarom heeft Hij geleden, is Hij gestorven, verrezen en naar de hemel opgestegen. Hij hoefde alleen nog maar zijn belofte te vervullen. Daarop stonden zijn leerlingen te wachten, honderdtwintig personen, zoals in de Schrift staat. Dat is het aantal apostelen maal tien, want Hij had twaalf apostelen uitgekozen en Hij zond de Geest over honderdtwintig personen. In afwachting van deze belofte waren allen in één huis in gebed bijeen, omdat ze nu met het gelóóf naar de Heilige Geest hunkerden, dat betekent: met gebed en geestelijk verlangen. Zij waren als nieuwe wijnzakken. Ze stonden te wachten op de jonge wijn uit de hemel. En die kwam ook. De grote druiventros was namelijk al geperst en verheerlijkt. Wij lezen immers in het evangelie: ‘Want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.’

[2] Wat Hij antwoordde, heeft u al gehoord. Het is en blijft een groot wonder. Alle aanwezigen hadden één taal geleerd. De Geest kwam, ze werden van Hem vervuld en begonnen in de vreemde talen van alle volkeren te spreken, talen die ze niet kenden en ook niet hadden geleerd. Maar de Geest die was gekomen, onderwees hen. Hij kwam binnen, zij werden vervuld en Hij stortte zich over hen uit.

En toen was dit teken er: ieder die de Heilige Geest had ontvangen, sprak vervuld van de Geest plotseling in de talen van allen. Het bleef niet bij die honderd twintig. De Heilige Schrift leert het ons zelf: daarna kwamen de mensen tot geloof, ze werden gedoopt, ontvingen de Heilige Geest en spraken in de talen van alle volkeren.

De aanwezigen waren stomverbaasd. Sommigen wisten niet wat ervan te denken, anderen dreven er zó de spot mee, dat ze zeiden: ‘Ze zijn dronken en ze zijn zich aan zoete wijn te buiten gegaan.’ Hoewel ze er de spot mee dreven, zat er toch een kern van waarheid in hun woorden. De wijnzakken waren immers gevuld met jonge wijn. U heeft het gehoord toen het evangelie werd voorgelezen: ‘Men doet geen jonge wijn in oude zakken.’ De mens die naar het vlees leeft, kan niets geestelijks bevatten. Vlees betekent oud, genade nieuw. Hoe meer de mens zich tot zijn voordeel vernieuwt, hoe meer de mens dat kan bevatten wat naar waarheid smaakt. De zoete wijn ziedde, en doordat de zoete wijn ziedde, vloeiden de tongen van de volkeren over.

[3] Wordt de Heilige Geest nu dan niet gegeven, broeders en zusters? Wie die vraag in zich laat opkomen, is het niet waard de Geest te ontvangen. Ja natuurlijk, nu wordt Hij ook gegeven. Waarom spreekt dan niemand in de talen van alle volkeren, zoals de mensen die toen door de Heilige Geest werden vervuld? Nou? Omdat is vervuld, waar dat naar verwees. Wat is dat dan? Toen wij Hemelvaartsdag vierden, hebben wij u voorgehouden – probeer u dat te herinneren – dat de Heer Jezus Christus zijn kerk aan zijn leerlingen heeft toevertrouwd en naar de hemel is opgestegen. Zijn leerlingen vroegen: ‘Wanneer zal het einde van de tijd zijn?’ En toen zei Christus: ‘Het komt u niet toe dag en uur te kennen, die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld.’ Daarbij kwam nog de belofte die Hij vandaag heeft vervuld: ‘U zult kracht ontvangen van de Heilige Geest die over u komt, om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in geheel Judea en Samaria en tot het uiteinde der aarde.’

Toen was de kerk in één huis en ze ontving de Heilige Geest. Zij bestond slechts uit een paar mensen maar tegelijk in de talen van de hele wereld. Kijk eens waar dat op vooruitliep. Ja, want wat die kleine kerk in de talen van alle volkeren sprak, wat is dat anders dan wat de grote kerk van nu van het oosten tot het westen in de talen van alle volkeren spreekt? Wat toen werd beloofd, wordt nu vervuld. Wij hebben het gehoord, wij kunnen het zien. ‘Luister, jonkvrouw, zie op.’ Dat werd tegen de koningsdochter zelf gezegd. Luister, jonkvrouw, zie op.17 Luister naar de belofte. Zie op naar de vervulling. Uw God heeft u niet bedrogen. Uw bruidegom die u zijn bloed als bruidsschat heeft gegeven, heeft u niet bedrogen. Hij heeft u niet bedrogen, die u mooi maakte, lelijk als u was; die, onrein als u was, van u een reine maagd maakte. U bent aan uzelf beloofd: maar dan wel beloofd in een paar mensen, en vervuld in vele.

[4] Niemand mag dus zeggen: ‘Ik heb de Heilige Geest ontvangen. Waarom spreek ik nu niet in de talen van alle volkeren?’ Als u de Heilige Geest wilt hebben, geliefde broeders en zusters, denk dan eens hierover na. Onze geest, waardoor ieder mens leeft, wordt ziel genoemd. Onze geest, waardoor iedere afzonderlijke mens leeft, wordt ziel genoemd. Kijk nu eens wat de ziel in het lichaam doet. Ze brengt de ledematen tot leven, allemaal. Met de ogen ziet ze, met de oren hoort ze, met de neus ruikt ze, met de tong spreekt ze, met de handen werkt ze en met de voeten loopt ze. De ziel zit in alle ledematen, daarom leven ze. Ze geeft leven aan alle ledematen als geheel, en kent functies toe aan de afzonderlijke. De ogen horen niet, de oren zien niet, de tong ziet niet, en ook spreken de oren en de ogen niet. Maar leven doen ze wel. De oren leven en de tong ook. Hun functies zijn verschillend, maar het leven hebben ze allemaal.

Zo is het ook met de kerk van God. In sommige heiligen doet ze wonderen, in andere heiligen verkondigt zij de waarheid; in sommige heiligen waakt zij over de maagdelijkheid, in andere heiligen waakt zij over de kuisheid binnen het huwelijk; in sommigen doet ze zus, in anderen zo. Ieder voor zich doen zij hun eigen werk, maar leven doen ze op dezelfde manier. Welnu, wat de ziel is voor het menselijk lichaam, is de Heilige Geest voor het lichaam van Christus, de kerk. De Heilige Geest doet in de hele kerk, wat de ziel in alle ledematen van één lichaam doet.
Maar kijk waar u voor moet oppassen, waar u op moet letten, waar u bang voor moet zijn. Het komt voor dat er in het menselijk lichaam, of liever ván het lichaam een lichaamsdeel wordt afgehakt: een hand, een vinger of een voet. Als het is afgehakt, komt de ziel er toch zeker niet achteraan? Toen het lichaamsdeel nog aan het lichaam zat, leefde het. Nu het is afgehakt, verliest het lichaamsdeel het leven. Zo behoort ook een christen tot de algemene en katholieke kerk, zolang hij in het lichaam leeft. Zodra hij afgehakt is, wordt hij een ketter en komt de Geest niet achter het afgezette lichaamsdeel aan. Als u dus wilt leven van de Heilige Geest, bewaar dan de liefde, bemin de waarheid en verlang naar de eenheid. Dan bereikt u de eeuwigheid. Zo zij het.

2. H. Augustinus van Hippo, Sermo 378 – Voorschot of onderpand

Uit: Aurelius Augustinus, Als licht in het hart. Preken voor het liturgisch jaar, Ambo/Baarn, 1996, 244-246.

God houdt van een feest waar godsvrucht bloeit en liefde gloeit. Ja, want dat is de uitwerking van de aanwezigheid van de Heilige Geest. De apostel Paulus legt het ons uit als hij zegt: ‘Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken.’ Bij de komst van de Heilige Geest werden dus honderdtwintig personen vervuld, die op één plaats bij elkaar waren. Bij het voorlezen van de Handelingen van de Apostelen hebben wij het gehoord. Er hadden zich op één plaats honderdtwintig personen verzameld, die zich hielden aan Christus’ belofte. Hij had immers gezegd dat ze in de stad moesten blijven, totdat ze uit den hoge met kracht zouden worden toegerust.

“Ik zend u namelijk,’ zei Christus, ‘wat door Mij is beloofd.’ Wat een trouwe belover, wat een milde gever! Wat Hij op aarde had beloofd … Hij steeg op naar de hemel en Hij zond het. Wij beschikken over een onderpand van het eeuwige leven dat ons wacht, en van het Rijk der hemelen. Hij heeft ons kort geleden een belofte gedaan, die heeft Hij niet gebroken. Zou Hij zijn belofte dan wel breken, als het gaat om wat wij in de toekomst kunnen verwachten?

Wanneer mensen zaken doen met elkaar en zich bij geldzaken gerust voelen door een borgstelling, dan krijgen ze meestal een voorschot, of ze geven er een. Het voorschot geeft het vertrouwen dat de zaak, waarvoor het voorschot is betaald, er ook komt. Christus heeft ons ook een voorschot gegeven: de Heilige Geest. Hoewel Christus ons niet eens kán bedriegen, heeft Hij ons toch gerustgesteld door ons een voorschot te geven. Ook als Hij dat niet zou geven, zou Hij zonder twijfel verwezenlijken wat Hij had beloofd. Wat had Hij beloofd? Het eeuwige leven. Daarvan gaf Hij de Heilige Geest als voorschot. Het eeuwige leven is het bezit van hen die in de hemel verblijven. Het voorschot is de ondersteuning voor hen die onderweg zijn op aarde.

Men kan het ook beter voorschot noemen dan onderpand. Kijk, ze lijken hetzelfde, die twee. Maar toch is er een niet onbelangrijk verschil. Zowel wanneer er een onderpand, als wanneer er een voorschot wordt gegeven, gebeurt dat om een belofte na te komen. Wanneer u een onderpand krijgt, moet u het teruggeven als de zaak is afgerond. Wanneer u echter een voorschot krijgt, hoeft u dat niet terug te geven. Nee, de rest van het bedrag komt er bovenop.

Wij hebben dus een voorschot gekregen. Wij moeten dorsten naar de bron waar het voorschot vandaan komt. Wij hebben een voorschot gekregen, een soort besprenkeling van de Heilige Geest in ons hart. Als wij deze dauw voelen, verlangen we naar de bron. Waarom hebben we anders een voorschot, dan om te voorkomen dat we op onze aardse reis onze krachten verliezen door honger en dorst? Wij hebben toch honger en dorst, als wij tenminste erkennen dat wij onderweg zijn?

Wie onderweg is en weet dat hij onderweg is, verlangt naar zijn vaderland. Zolang hij daarnaar verlangt, valt de reis hem zwaar. Als hij van reizen houdt, vergeet hij zijn vaderland en wil er niet naar terugkeren. Maar ons vaderland is niet zo, dat we er iets boven kunnen stellen. Soms worden mensen namelijk rijk terwijl ze onderweg zijn. Mensen die gebrek leden in hun vaderland, worden rijk door hun reis en willen niet terugkeren.

In den vreemde geboren zijn wij allen ver weg van onze Heer, sinds Hij de eerste mens de levensadem inblies. Ons vaderland ligt in de hemel, de engelen zijn onze medeburgers. Wij hebben brieven uit ons vaderland ontvangen, om ons aan te sporen terug te keren. Die worden dagelijks voor de mensen plechtig voorgelezen. Moge de wereld aan belang inboeten. Moge Hij door wie de wereld is gemaakt, worden bemind.

« Terug naar het overzicht van de bloemlezing