Isaac van Nineve: getuige van Gods barmhartigheid
Colloquium over de Syrische vaders – Leerhuis van de kerkvaders i.s.m. CCV in het Bisdom Gent.
Conferentie van Sabino Chialà
1. Wie is Isaac.
Na Efrem, de grote Kerkleraar van de universele kerk, blijft Isaac van Ninive (ook gekend als de Syriër) een van de meest gelezen en geliefde vaders en dit in alle christelijke tradities, van het Oosten maar ook van het Westen, zoals ik u kort zal verklaren.
Maar wie is deze schrijver? Deze, door zijn geschriften, mysterieuze en fascinerende schrijver, die in bijna alle talen door christenen gesproken is vertaald? Was hij misschien een Koptische monnik die leefde in de Egyptische Scetis-woestijn? Of een Byzantijnse monnik die ergens in het Syrische deel van het keizerrijk leefde? Of was hij misschien een kluizenaar van Oosterse origine die zich is komen vestigen in Italië, vlak bij Spoleto, een beetje voor de tijd van Gregorius de Grote? Al deze hypothesen hebben ooit geloof gevonden en werden zelfs neergeschreven.
Voorzeker, Isaac was een “rechtgelovige”, een “orthodox” (Kopt, Griek of Latijn) die behoorde tot een kerk die weinig gepreciseerd werd, weinig nagegaan, om vervelende verassingen te vermijden. De beoordeling van zijn geschriften is inderdaad helder en geniet een universele en ononderbroken erkenning in de traditie: Isaac is “orthodox”, “rechtgelovig” in de etymologische zin van het woord.
De meer recente studies, die wij symbolisch kunnen laten beginnen hier in België, met de doctoraatsverhandeling van de bekende syriac-specialist, J.B. Chabot, die hij verdedigde in Leuven in 1892 (ofschoon het werk van Chabot slechts het allereerste begin is voor dit nieuwe studiedomein) brengen ons op het goede spoor. Vandaag zijn we in staat een juiste biografie te schetsen, weliswaar tot het meest essentiële beperkt.
Dit zijn haar bijzonderste elementen.
- Isaac was een Oostsyrische monnik (en voor enkele maanden bisschop)
- Hij is geboren in het gebied van Bet Qatraye , het huidige Qatar, in de eerste helft van de 7 de eeuw, waar hij naar alle waarschijnlijkheid een eerste periode van teruggetrokken leven leidde.
- Bekend bij de katholicos van zijn kerk die, op bezoek in het gebied, werd hij door deze tot bisschop gewijd van het bisdom Ninive, in het Noorden van Mesopotamië, dicht bij het huidige Mossoul (Irak) tussen 676 en 680.
- Na enkele maanden geeft hij het bisschopsambt op om zijn eenzaam leven terug op te nemen. Nu niet meer in de nabijheid van zijn geboorteplaats, maar in de Bet Hazaye, vandaag Zuidwest Iran.
- Hier leefde hij in het klooster van Rabban Shabur en later, met een groep van zijn leerlingen in de dichte nabijheid van dit klooster.
- Voor zijn leerlingen dicteerde of schreef hij – de bronnen zijn hierover niet eensluidend – een zeker aantal onderrichtingen of homilieën.
- De datum van zijn sterven is niet bekend. Toen hij overleed was hij blind door, zo zegt één van de bronnen, zijn veelvuldig lezen.
Het gaat dus over een Oostsyrische monnik. Zo drukt men het vandaag over het algemeen uit, na enkele decennia oecumene. Eertijds sprak men, met een zeker misprijzen en helemaal onterecht, over een “Nestoriaan”.
Ja, Isaac komt uit de kerk die men eertijds “Nestoriaans” noemde, (en die als ketters werd beschouwd) zoals trouwens ook Simon van Taiboutèh en Johannes van Dalyatha. Vandaar de poging om zijn echte identiteit te maskeren en de weerstand ertegen, zoals ik zojuist vermeldde.
Wij staan hier voor een zeer belangwekkend gegeven. Een problematisch gegeven! Want het gaat over een ‘heilige’, die universeel als zodanig wordt erkend (en hij is niet de enige!), die komt uit een kerk die ook vandaag nog door velen als ketters wordt beschouwd: de Assyrische Kerk van het Oosten. Een kerk waarin hij niet alleen een marginale en ‘ontsnapte’ monnik was, maar zelfs een bisschop, zij het slechts voor enkele maanden.
En dit is dan meteen het eerste geschenk dat Isaac aan onze kerken en aan elk van ons nalaat, nog voor we maar één tekst van hem hebben gelezen: zijn vervelend toebehoren aan een (zogezegde) dwaalkerk, wat onze zo zekere en comfortabele theologische en ecclesiologische schema’s dooreenschudt.
2. De literaire en spirituele nalatenschap.
De bronnen zijn niet unaniem over de literaire productie van Isaac en soms te vaag. De bronnen zeggen ons dat hij vijf of zeven delen heeft geschreven, maar zonder dit verder te preciseren.
Maar welke werken hebben ons bereikt? Het betreft een reeks verzamelingen van onderrichtingen.
- De eerste verzameling van 82 onderrichtingen, sinds altijd bekend, is vertaald in bijna alle talen door christenen gesproken: Grieks, Arabisch, Georgisch, Slavisch, Ethiopisch, Latijn, Roemeens, Russisch, en vervolgens nog, en reeds van de 14 de – 15 de eeuw, in het Italiaans, Frans, Portugees, Catalaans, Castillaans, tot aan de meest recente vertaling in het Japans. Deze collectie heeft Isaac overal bekendheid gegeven.
- De tweede verzameling van 41 onderrichtingen, waarvan 4 centuriën, is door Sebastian Brock herontdekt in 1983 en door dom. André Louf vertaald in het Frans
- De derde verzameling van 17 onderrichtingen waarvan er drie voorkomen in de vorige collecties, zijn ontdekt in een manuscript dat in Teheran is gevonden.
- Vervolgens nog enkele fragmenten uit andere verzamelingen, nog onvoldoende bestudeerd, en gebeden.
In zijn geschriften behandelt Isaac zowat alles wat betrekking heeft op het geestelijke leven, en dit op een weinig systematische wijze.
Treffend is echter het impact dat dit onderricht heeft gehad op de opeenvolgende generaties. Isaac schrijft of dicteert voor monniken, voor kluizenaars van het Iraans bergland van de 7 de eeuw, maar hij wordt over de eeuwen heen gelezen, begrepen en geliefd, in de meest verscheidene religieuze milieus en door mannen en vrouwen uit heel verschillende leefsituaties (monniken en leken).
Men kan hem aantreffen in de handen van Dostoïevski, die hem uitdrukkelijk vermeldt in zijn ‘Gebroeders Karamazov’, of in de hut van een Ethiopische monnik die leeft op een uitgedoofde vulkaan in de streek rond Addis Abeba, of op de berg Athos, waar hij geprivilegieerde lectuur is, of als een van de steunpilaren in de vorming van bepaalde Italiaanse religieuze kanunniken van de 15 de eeuw. Of nog, als een van de eerste boeken die in de Nieuwe Wereld (de Amerika’s) aan land gaat met Bernardo Boil, gezel van Christoffel Colombus, die Isaac in het Catalaans vertaalde. En heel waarschijnlijk ook in de handen van Islamitische mystici van Mesopotamië. En ik citeer slechts de grensgevallen.
En het wonder is dat iedereen zijn onderricht begrijpt en waardeert. Hoe is dat mogelijk? Wellicht omdat hij spreekt over de reële en gemeenschappelijke ervaring van elke mens, en omdat zijn monastiek leven voor alles – en zo hoort het eigenlijk – een menselijke ervaring is van zoeken naar God en van gemeenschap met de mensen. Ik wil me niet te lang ophouden bij de lofzang over zijn onderricht. Ik verlaat me op de stem van een Athos-monnik, vernieuwer van het monastieke leven op de heilige Berg, Jozef de Hesychast, die zegt:
“Als alle geschriften van de woestijnvaders, die ons de waakzaamheid leren en het gebed, zouden verloren gaan, en als alleen de geschriften van Abba Isaac zouden overleven, dan zouden deze volstaan om ons, van het begin tot het einde, het leven van eenzaamheid en gebed te leren.”
3. Getuige van de Barmhartigheid van God.
We zijn nu klaar om enkele parels bijeen te lezen uit zijn onderricht. Zoals ik reeds zei zijn de gedachten van Isaac helemaal niet gesystematiseerd. Hij spreekt een beetje over alles, en rijgt de verschillende aspecten van het geestelijk leven aan elkaar, vaak zonder veel logica. Dat komt door het feit dat zijn geschriften, op enkele uitzonderingen na – zoals de centuriën – antwoorden zijn op het concrete leven van zijn broeders. Buiten het gebed, dat eveneens een centrale plaats inneemt, zijn er vooral twee thema’s die in zijn gedachten een bijzondere plaats innemen: het zijn de nederigheid en de barmhartigheid. Een van zijn vroegste lezers, een Arabisch sprekende christen van de 9 de eeuw, Youhanna Ibn al-Salt, had dit reeds begrepen als hij schrijft: “Hij heeft met aandrang de liefde voor de barmhartigheid gepredikt, zij is het fundament van de aanbidding. En de nederigheid die de schutsmuur is voor de deugden.”
Dit tweespan brengt ons onmiddellijk bij de apophtegmata van de woestijnvaders, waargezegd wordt dat de nederigheid en de barmhartigheid de twee enige aspecten zijn van het ascetische leven dat de duivel niet kan nabootsen.
Maar wat Isaac zo geliefd heeft gemaakt door de eeuwen heen, zijn vooral zijn gedachten over de eindeloze barmhartigheid van God, ik bedoel zijn mededogen voor al wat bestaat en het engagement van de mens op diezelfde weg.
Het gaat over gedachten die hem zeer eigen zijn, en die hem ook hebben doen lijden. De bronnen spreken over het onbegrip dat Isaac ondervonden heeft van een van zijn medebroeders in het bisschopsambt, Daniel Bar Tubanitha. Deze lijkt hem zijn “te barmhartige visie op God” te verwijten.
Het is op deze visie dat ik me in deze voordracht wil concentreren.
a) De liefde, het gevoelen van God.
Zoals de nederigheid is ook de liefde een kenmerk van Gods identiteit, waarvan we zeker zijn. Door de eeuwen heen hebben de christenen in God een aantal kenmerken onderscheiden, min of meer evangelisch, maar de liefde is een kenmerk dat Hem toebehoort volgens het getuigenis van de Schrift zelf, zoals de eerste brief van Johannes het zegt: “God is liefde” (1Joh. 4,8-11). Dat dient men te geloven als een geloofspunt. Isaac zegt: “Geloof dat God barmhartig is” (I,6)
Niemand kan God kennen in zijn wezenheid, maar men kan hem kennen doorheen zijn heilswerk ten aanzien van de schepselen. En dit heilswerk is, volgens Isaac, slechts “goedheid, liefde en wijsheid” (III,1) geweest.
Heel de activiteit van God, die van het verleden, het heden en de toekomst, wordt slechts door dit ene gevoel geleid, ook wanneer de schrift ons spreekt over de woede van God of over zijn wraak. We moeten de Schrift goed verstaan en interpreteren zegt Isaac ons. Want God is tot geen ander gevoel in staat dan de liefde, en zelfs wanneer Hij ons doet lijden, hier of in het hiernamaals, ook dan is het zijn liefde die handelt.
Inderdaad, zijn correcties zijn nooit een werk van wraak of van rechtvaardigheid, maar van vaderlijke wijsheid (III, 6, 19). Zelfs het oordeel van God en de toekomstige loutering, die Isaac niet ontkent, zijn een liefdedaad van God. Wan Hij is vóór de mens en niet tegen de mens.
In dit verband geeft Isaac een ietwat ‘eigen’ lezing, zelfs van het lijden van Christus, als hij zegt:
“Waarom zou Christus zich op het kruis hebben uitgestrekt voor de zondaars en zou Hij zijn zeer heilig lichaam hebben overgegeven aan het lijden ten bate van de wereld? Ik, ik stel dat God het slechts voor één reden heeft gedaan: om aan de wereld zijn liefde te laten kennen, opdat onze bekwaamheid om lief te hebben , nog vermeerderd door een dergelijke vaststelling, de gevangene zou zijn van zijn liefde. Zodoende, heeft de uitzonderlijke macht van het Rijk der Hemelen, die bestaat uit de liefde, een gelegenheid gevonden om zich uit te drukken in de dood van zijn Zoon. Het is geenszins om ons te bevrijden van de zonde, of om een andere reden, dat onze Heer gestorven is, maar louter en alleen opdat de wereld de liefde van God voor zijn schepping gewaar zou worden. Als dit wonderbaar handelen slechts de vergeving van de zonden als motief zou hebben gehad, dan hadden andere middelen volstaan om dit te realiseren. (Cent IV, 78)”
Dit betekent niet dat Isaac de verlossende waarde van de dood van Jezus op het kruis zou ontkennen, Hij zal dit trouwens ook zeggen in ander teksten. Maar hij onderlijnt in de eerste plaats haar karakter van ‘sprekend beeld’ van de liefde van God voor de Schepping. Het kruis is voor alles het ‘in het zicht brengen’ van de liefde van God voor de mensen!
De Liefde is dus, bij uitstek, het gevoelen van God en de toegangspoort tot zijn mysterie. Daarlangs kan elke mens dit mysterie ervaren.
Daar zal ook elke mens de wortel vinden van zijn meest authentieke liefdes, zowel aangaande God als aangaande de mensen. Isaac zegt inderdaad herhaaldelijk dat alleen hij die de Liefde van God heeft ervaren, op zijn beurt zal kunnen liefhebben, zowel God als de ander. Hij zegt:
Er is niets dat ons zó toegang kan geven tot de liefde dan de ontdekking van Zijn liefde voor ons (III,1,16)
b. Van de vrees naar de liefde.
Maar de traditie spreekt ook over de vreze Gods. Hoe zit dat in de gedachten van Isaac? De vreze Gods heeft een plaats in zijn onderricht, maar als een eerste niveau op de weg die leidt naar de liefde. Hij zegt:
De vreze is een noodzaak voor de menselijke natuur, opdat hij binnen de grenzen zou blijven. Als men ze overschrijdt, overschrijdt men het gebod. Terwijl de liefde noodzakelijk is om in haar het verlangen te wekken.
De vreze is dus nodig, maar het is slechts de eerste stap op de weg van het geestelijk leven. Voor Isaac zijn er als het ware drie niveaus van ‘godsdienstigheid’ drie wijzen om de eigen band met God te beleven. Ieder moet zichzelf bevragen op welk niveau hij zich bevindt en de weg die nog af te leggen is evalueren. Isaac zegt:
Wie ‘lichamelijk’ is, zoals de dieren, vreest ervoor slachtoffer te worden. Hij die ‘redelijk’ is, vreest het oordeel van God. Maar hij die ‘zoon’ is vreest niet de roede, maar de schoonheid van de liefde. Er staat immers geschreven:” Ik en het huis van mijn vader, wij dienen de Heer.” (Joz.24,15). De liefde, in werkelijkheid, vernietigt de vrees. (I,62)
Dit is dus de weg die men moet gaan: overgaan van de toestand van ‘slaaf’ naar die van ‘zoon’. De liefde vrezen en niet het oordeel. We treffen hier een bedenking aan die we ook bij ander kerkvaders terugvinden (Clemens van Alexandrië en Basilius). Ook in andere godsdiensten, zoals bij de Soefi’s en de Chassidim.
De gelovige moet een ommekeer voltrekken, en dit is er een eerste aspect van. De wijze waarop hij God aanbidt, de diepe redenen waarom hij voor God treedt, moet hij ‘omkeren’. Of anders: het beeld van God dat hij meedraagt in zijn hart (moet hij) ‘omkeren’.
c. Van rechtvaardigheid naar barmhartigheid.
Maar naast dit eerst aspect van de bekering, dat de betrekkingen tussen God en de mens beroert, is er een ander aspect, dat er de weerspiegeling van is met betrekking tot e verhouding tussen de mens en zijn naaste. Het is de ‘doortocht -ommekeer’ van de rechtvaardigheid naar de barmhartigheid.
Voor Isaac is ‘rechtvaardigheid’ het volbrengen van wat recht is. Het is ook deugd. Het is doen wat passend is tegenover God en tegenover de anderen. Dit betekent reeds veel, maar het is slechts een eerste stap. Immers, het evangelie vraagt om bóven wat men verschuldigd is, uit te gaan. Het evangelie vraagt een ‘gerechtigheid die groter is dan deze van de schriftgeleerden en farizeeërs’ (Mt. 5,20). Maar wat betekent dat: ‘een gerechtigheid die groter is’ ?
Het is aan God om het ons te tonen, door zijn gedragingen. Deze moeten echter, op menselijke basis, als ‘onrechtvaardig’ worden beoordeeld. Isaac roept uit: “God is onrechtvaardig”! Dat is het hart zelf van het Evangelie. In een van zijn meest gedreven bladzijden zegt hij:
Noem God niet ‘rechtvaardig’. Immers, wat jou betreft, heeft Hij niet zijn ‘rechtvaardigheid’ doen kennen. Zelfs als David hem ‘rechtvaardig en gerecht’ noemt, heeft zijn Zoon veeleer aangetoond dat hij goed is en zacht. Hij is zacht voor de slechten en voor de niet-gelovigen.
Hoe kan je God ‘rechtvaardig’ noemen, als je het hoofdstuk leest over het loon van de arbeiders? Men leest er: “ Mijn vriend, ik doe je toch geen onrecht? Maar ik wil aan de laatste evenveel geven dan aan jou, of ben je gestoord omdat ik goed ben?” (Mt. 20,13-14). Hoe kan je God ‘rechtvaardig’ noemen als je halt houdt bij het verhaal van de verloren zoon? Ofschoon hij alle bezittingen heeft verspild in een losbandig leven, rende zijn vader, alleen ter wille van het berouw dat hij betoonde, hem tegemoet, omhelsde hem en reïntegreerde hem in al zijn bezittingen. En het is niet een ander die ons dit heeft gezegd, zodat wij nog zouden kunnen twijfelen aan zijn goedheid. Het is de Zoon zelf die heeft getuigd van deze dingen aangaande God. Waar is dan de ‘rechtvaardigheid’ van God? Ze is gelegen in het feit dat:, “toen wij nog zondaars waren Christus voor ons gestorven is” (Rom. 5,8) (I,50)
God, zo laat Hij zich zien, blijkt onrechtvaardig te zijn in zijn handelen. Een onrechtvaardigheid waar wij voordeel bij hebben, onder meer omdat Hij ons heeft liefgehad toen wij nog zondaars waren. Deze woorden van Isaac komen dus niet voort uit een filosofische overweging, maar ze zijn de vrucht van zijn eigen diepste ervaring, zoals hij herhaaldelijk zegt. In zijn persoonlijke ervaring ziet hij niet de rechtvaardigheid van God, meer veeleer zijn barmhartigheid.
Naar het beeld van God is de volmaakte christen geroepen doorheen deze ommekeer te gaan en een begin te maken om zijn relaties met de anderen volgens deze nieuwe logica te lezen.
d. Oordeel niet
Een eerste consequentie van deze visie bestaat erin zich te onthouden van elk oordeel over de ander. Deze houding is voor Isaac, zoals voor andere vaders, hét teken bij uitstek van de zuiverheid van hart. De zuivere van hart is voor Isaac “hij die alle mensen ziet als schoon” en niemand oordeelt. Wie daarentegen de ander oordeelt is zelf ziek. (Over de relatie tussen het onderscheiden van de eigen zonde en het oordeel over de ander: zie het gebed van de H. Efrem voor de Grote Vasten)
Daarom betekent dit niet dat Isaac bezig zou zijn uit te nodigen om de ogen te sluiten, maar wel om te onderscheiden zónder te oordelen en te veroordelen en veeleer de zonden te oordelen en niet de zondaars.
De roeping van de christen bestaat erin de barmhartigheid af te smeken en niet de veroordeling. Isaac zegt:
“je bent niet aangesteld om de wraak af te kondigen tegen de daden en tegen hen die ze hebben bedreven, maar om over de wereld de barmhartigheid af te smeken, om te waken voor het heil van allen en om je met het lijden van elke mens te verenigen, dat van de rechtvaardigen en dat van de zondaars.” (I,65)
In andere teksten zegt hij tot hen die menen de herauten van Gods vonnissen te zijn, dat God geen behoefte heeft aan dergelijke werklieden, en dat, als Hij een of andere zondaar zou willen vernietigen, hij meer dan wie ook de middelen daartoe heeft. De roeping van de christen bestaat erin zó te zijn als Christus was. Dit zegt Isaac in een van zijn meest gedenkwaardige bladzijden:
Wees vervolgd, maar vervolg niet.
Wees gekruisigd, maar kruisig niet.
Wordt neergehaald, maar haal niet neer.
Wees lankmoedig en geen ijveraar.
Zich als rechter gedragen past niet in de zeden van de christen. Er is niets dergelijks te vinden in het onderricht van Christus!
Wees blij met hen die blij zijn en ween met hen die wenen: Dat is het teken van de helderheid van de ziel. Lijd mee met de zieken, heb te doen met de zondaars, verheug je met wie berouw tonen. Wees de vriend van elke mens, maar blijf alleen in je gedachte. Deel in het lijden van allen, maar blijf lichamelijk ver van allen. Geef niemand een opmerking, maak niemand verwijten, zelfs niet aan hen die een heel slecht leven leiden. Spreid je mantel over de zondaar en bedek hem. Als je niet in staat bent om zijn zonden op je te nemen en er het oordeel over te aanvaarden in zijn plaats, deel dan tenminste zijn schaamte, veeleer dan hem te beschamen. (I,50)
Hier raken we echt het hart van Isaac’s onderricht, het hart van Christus’ onderricht. Achter deze woorden gaat het beeld schuil dat Isaac van God heeft en de roeping die, in zijn ogen, aan de christen is voorbehouden.
Na een tekst als deze zou men kunnen opmerken dat er geen ruimte meer is voor de broederlijke vermaning. Isaac zal, in andere teksten, wel degelijk deze vorm van verantwoordelijkheid tegenover de ander aanvaarden, maar onder bepaalde voorwaarden.
- Dat (de broederlijke vermaning) vooral uitdrukking weet te geven aan het onthalen van de ander en niet aan zijn afwijzing en zijn veroordeling.
- Dat zij een daad van liefde is en niet van wraak. (daartoe is het nodig dat hij die wil vermanen zijn hart beproeft alvorens een woord te spreken, om uit te maken wat hem drijft en waarom hij dit zegt.)
- Dat hij die vermaant mee lijdt met wie de vermaning krijgt, in een beweging van mededogen die getuigt van de evangelische geest van deze vermaning.
Onder deze voorwaarden is het mogelijk een woord van vermaning te spreken. Maar dat de christen, en inzonderheid de monnik, zich ervan onthoudt te menen dat hij de rechter is van de anderen (typische kwaal van het monastieke leven).
Zo zegt Isaac tot zijn monniken:
Waak erover dat je niet beheerst wordt door de hartstocht van hen die zich verzieken door het verlangen anderen op te richten, en die, op hun eigen initiatief, de zedenmeester en de verbeteraar willen zijn van al de gebreken van hun gelijken. Het gaat hier over een bijzonder hardnekkige hartstocht. Waarlijk, het zou verkieslijker voor jou zijn een daad van luxuria (onkuisheid) te stellen en zelfs (in deze zonde) te vallen, veeleer dan door deze ziekte besmet te raken. (Cent. II,39)
De koppeling oordeel – luxuria (onkuisheid) is hier heel interessant.
e. De dienst van het mededogen.
Dit is de diensttaak van elke mens, van elke christen en van elke monnik: zich oefenen in mededogen, in de meest diepe betekenis van het woord.
Elke werk van ascese, elke inspanning die de monnik in zijn cel levert heeft slechts dit tot doel: zijn eenzaamheid omvormen tot een steeds grotere ruimte waarin God en elk schepsel onthaald worden. Dit gaat over “gevoelig worden” zegt Isaac in een van zijn meest bekende bladzijden:
Wat is dat: een hart dat barmhartig is?
Het is een vlam die het hart in brand zet voor heel de schepping, voor de mensen, voor de vogels, voor de dieren, voor de demonen en voor al wat geschapen is. Als de bermhartige mens zich hen herinnert en als hij hen ziet, dan storten zijn ogen tranen door de overvloedige en intense barmhartigheid die zijn hart verscheurt. Door zijn groot mededogen wordt zijn hart nederig en kan hij het niet meer verdragen om enig onrecht te horen of te zien, of de kleinste belediging aan een schepsel.
Daarom biedt hij voortduren gebeden aan, gepaard met tranen, voor de redeloze dieren, voor de vijanden van de waarheid en voor hen die hem onrecht hebben gedaan, opdat ze zouden beschermd zijn en barmhartigheid zou worden bewezen. Eveneens bidt hij voor de slangen, door de grote barmhartigheid die zijn hart doet overlopen, gelijkend op God. (I,74)
Het gaat hier over een mededogen dat geen onderscheid meer maakt. Voor wie mededogen kent bestaat er geen goed meer en geen kwaad, geen heilige en geen zondaar, geen rechtgelovige en geen ketter. Isaac spreekt hier over de ‘vijanden van de waarheid’ en elders is hij nog explicieter door in deze liefde ook de Joden in te sluiten (dit is bij de kerkvaders eerder zeldzaam en verdient waardering!).
In zijn (van Isaac) historische context van christologische strijd hebben deze woorden van’liefde voor de vijanden van de waarheid’ een buitengewone waarde. Hij zegt zelfs dat zij die strijden en twisten over de waarheid, in feite de waarheid niet hebben gekend. Immers als ze de waarheid zouden kennen, twisten ze er niet meer voor.
Elders zegt hij:
Bemin de mens niet vanuit zijn zeden, maar bemin zijn persoon (qnumâ, hypostasis), zonder zijn zeden te willen onderzoeken. Zo doet ook God. (III,4,25)
God slaagt erin heel de schepping lief te hebben omdat Hij altijd in staat is deze ‘geheime kern’ te zien waarin de waarheid van elke mens bestaat en die geen enkele zonde ooit helemaal kan uitwissen.
Hierover heeft Isaac gedreven bladzijden waarin hij uitnodigt om de zondar niet te haten en om in hem het eerste slachtoffer te zien van zijn zonde te zien. Immers, hij is, zoals elke mens (en hier nodigt Isaac zijn bevrager uit om zijn eigen ervaring van zondaar na te gaan) bedrogen door de duivel.
Tenslotte dus, kan niemand een definitief woord spreken over het lot van een zondaar. Hij blijft in Gods hand en tot op het einde blijft alles mogelijk.
f. De dienst van de hoop.
Vanuit dit “alles is mogelijk” dient een andere dienstaak zich aan die Isaac aan de christen toemeet en aan de monnik in het bijzonder. : Het heil verhopen van heel de schepping.
Isaac ziet hier iets heel belangrijks: hopen, zelfs daar waar de mensen geen hoop meer zullen hebben – niet op een of andere oppervlakkige goedheid, of een gemakkelijk romantisme. Isaac leidt deze noodzaak af, nogmaals, uit zijn (eigen) ervaring met God. De man Gods “moet” het heil verhopen van heel de schepping, want deze hoop is de hoop van God zelf. God vraagt ons dus om zijn gevoelens te ondervinden.
Isaac stoelt deze bedenking op hoofdzakelijk twee beschouwingen:
- Niets kan de liefde die God voor zijn schepselen koesterde, reeds voor ze werden geschapen, doen veranderen. Zelfs niet de zonde van de boze geesten – zegt Isaac – kan de liefde doen veranderen die God hen toedroeg. Ze zijn dus nog steeds inde liefde van God. God kan niemand haten, want niets is machtiger dan zijn liefde, zelfs onze zonde niet!
- De Schrift zegt dat God de dood van de zondaar niet wil. Isaac vraagt zich dus af of er iets kan bestaan dat sterker is dan de wil van God.
Isaac durft te hopen dat God de ‘list’ zal kunnen vinden waarmee Hij heel de schepping kan doen binnengaan in zijn koninkrijk.
Onmiddellijk wordt men hier de geur van de apocatastase gewaar, die, veroordeeld bij Origines, Evagrius, Theodoor van Mopsuestia, maar die we in zekere mate terug vinden bij Gregorius van Nyssa, bij Maximus de Belijder en bij onze Isaac. Maar we moeten zeggen, dat bij Isaac, deze gedachte niets heeft dat beoordeeld zou kunnen worden als tegengesteld aan het Evangelie. Daarom is hij ook niet veroordeeld en dit tenminste om twee redenen:
- Wat Hij verhoopt is niet een terugkeer naar de oorspronkelijke staat, wat de geschiedenis nutteloos zou maken. De geschiedenis blijft belangrijk en zal eindigen op een oordeel. Een oordeel ten gunste van de mens en niet tégen hem. Hij (de mens) zal lijden voor het kwade dat hij gedaan heeft, alleen omdat hij uiteindelijk de liefde zal zien waartoe hij niet in staat was, en niet omdat God zich op hem zou wreken.
- Dit alles blijft in de sfeer van de hoop en niet in de sfeer van de dogmatische uitspraken.
Het is alsof Isaac ons zegt: zie, zó is mijn ervaring met God, dat is wat ik van Hem heb ondervonden gedurende mijn levensloop. Van Hem heb ik, tot op vandaag, alleen de barmhartigheid ondervonden, en ik kan u slechts spreken over wat ik heb ken. En zo hoop ik voor de anderen wat God zelf verhoopt…
Maar een laatste vraag dringt zich hier op – en Isaac heeft dit soort protest in zijn binnenste gekend – : welke plaats is er nog, voor een ‘zo goede’ God, voor een ethiek. In andere, meer gewone woorden gezegd: waartoe dient het om het goede te doen, als God goed is?
Het antwoord van Isaac komt nog eens terug op de drie niveaus van godsdienstigheid waarin wij ons kunnen bevinden: (het niveau van) de slaaf, van de huurling en van de zoon. De zoon, dat is hij die gelooft in de goedheid van de Vader, beleeft ook een ethiek, en deze gaat dieper dan die van de slaaf. Er zijn mensen voor wie het nodig is hun geloof te beleven als slaven, ondersteund door dreigementen. Maar Isaac zegt tot zijn monniken: jullie moeten ernaar zoeken God lief te hebben en te leven als zonen. Hij zegt:
Vrees God ter wille van zijn liefde, en niet ter wille van zijn zogezegde gestrengheid. Bemin hem, omdat het onze plicht is hem te beminnen, niet alleen om wat hij ons in de toekomst zal geven maar evenzeer om al wat we hebben gekregen. (I,50)
De wortel van onze moraal, van ons handelen is wel zeer diep. Het is het bewustzijn van wat God ons reeds heeft gegeven, van wat Hij ons doorheen heelons leven geeft, en van wat Hij ons zal blijven geven in de toekomst. Het bewustzijn van zijn liefde zal een waarachtige liefde van onze kant en een diepe ethiek kunnen ondersteunen.
Het verkondigen van zijn barmhartigheid is dus geen aansporing voor de zonde, maar veeleer (een aansporing) voor een meer bewuste en gemotiveerde strijd tegen de zonde.