Bloemlezing over het gebed
- Bidden in oprechtheid van hart
- Bidden met het hart
- Bidden zonder ophouden
- Bidden kan niet zonder nederigheid
- Gebed en bekoring
- Bidden met de Naam van Jezus
« Terug naar het overzicht van de bloemlezing
1. Bidden in oprechtheid van hart
Afrahat de Wijze (270-345)
Demonstratio 4,1
De zuiverheid van hart is een uitmuntender gebed dan alle gebeden die men met luide stem opzegt. En de stilte, verenigd met een oprecht geweten, overstijgt de stem van de roepende mens.
Let op, mijn vriend, als je de gelegenheid wordt gegeven om God te plezieren en je zegt 'het is het ogenblik van het gebed, ik ga (eerst) bidden en zal daarna hierop bedacht zijn’: nog voor je aan het einde van je gebed gekomen bent heb je de gelegenheid om God te plezieren reeds verspeeld. Je hebt je afgesneden van het welbehagen en het plezier dat je God kon geven, en door je gebed zal je schuldig bevonden worden. Doe wat God welgevallig is, dàt is bidden.
Abba Isaias (einde 4de eeuw?)
Logos 18,10
Niemand mag zich tot God richten, als hij met een ander nog niet in het reine is. God vergeeft niet zolang wij niet vergeven hebben.
Als u bemerkt dat uw hart niet zuiver is tegenover velen, vraag dan niets aan de Heer. U beledigt Hem, want hoewel zelf een zondaar en wrokkend op een mens uw gelijke, zegt u tot Hem die uw hart doorvorst: “Vergeef mij mijn zonden”. Zo iemand bidt niet met de geest, maar met de lippen, zonder begrip. Wie naar waarheid tot God wil bidden in de geest, in de heilige Geest en met een rein hart, onderzoekt zijn hart alvorens te bidden, of hij met niemand op gespannen voet leeft. En als dat het geval is, dan bedriegt hij zichzelf en niemand luistert naar hem, omdat zijn geest niet bidt, het gaat alleen maar over de gewone uren van de gebedsdienst. Wie echter zijn werk (zijn gebed) zuiver wil verrichten, zal beginnen met na te gaan hoe het staat met zijn geest. Bent u zelf – terwijl u zegt: “Wees mij barmhartig” – barmhartig voor wie u smeekt? En terwijl u zegt: “Vergeef mij”, vergeeft u zelf, armzalige? En als u zegt: “Wees mijn misstappen niet indachtig”, ziet u zelf de misstappen van uw evenmens door de vingers? En als u zegt : “Gedenk niet de boosheden, die ik vrijwillig of noodgedwongen bedreven heb”, wel, als er (bij u) dwang was, moet u van uw kant een ander ook niets aanrekenen. Als u nog niet zover bent om dat te doen, bidt u tevergeefs, God zal u niet verhoren. Heel de Schrift leert: “Vergeef mij”. En in het gebed (Onze Vader) volgens Matteüs (6,12) zei Hij eveneens: “En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaars vergeven” en in dat volgens Lucas: “Indien u de mensen hun misstappen vergeeft, zal ook uw Vader in de hemelen vergiffenis schenken” (niet Lucas, maar Mt. 6,14).
2. Bidden met het hart
Ambrosius van Milaan (339-397)
Over de geheimen, 6,13
Uw gebed mag niet enkel van uw lippen komen. Wees één en al aandacht, treed binnen in het verborgene van uw hart, ga er geheel in binnen. Dat Hij, die gij wilt behagen, u niet nalatig vindt. Dat Hij moge zien hoe gij bidt uit geheel uw hart, opdat Hij zich verwaardigt u te verhoren, omdat gij met een biddend hart tot Hem roept.
Augustinus (354-430)
Commentaar op de psalmen. Bij Ps. 119, 145
Al roept u nóg zoveel tot de Heer, als dit roepen alleen maar gebeurt met verheffing van de stem en niet met een op God gericht hart, wees dan maar zeker dat u uw tijd verliest. Maar indien u bidt met het hart terwijl uw stem zwijgt, dan kan uw gebed misschien de mensen ontgaan, maar niet God. Of wij nu bidden met onze stem, waar het nodig blijkt, of bidden in stilzwijgen, het is steeds ons hart dat moet roepen tot God. Dit roepen van het hart is een diepeingekeerdheid van de gedachte. Wanneer deze in het gebed binnentreedt, wekt ze daar een grote genegenheid op van een biddende en vragende mens, die hoopt verhoord te worden. Roepen tot God met heel zijn hart is niets anders dan voortdurend aan Hem denken. Weinig van ons bidden op deze wijze, sommigen komen er wat meer toe, maar niemand blijft bestendig in deze houding. Dit was het gebed van de psalmist toen hij zei: “Heer, ik riep tot U met heel mijn hart”.
3. Bidden zonder ophouden
Augustinus
Commentaar op de Psalmen. Bij Ps. 37, 14
Uw verlangen is uw gebed; indien u onophoudelijk verlangt, dan bidt u ook onophoudelijk. Niet voor niets heeft de apostel gezegd: “Bidt zonder ophouden” (1 Thess. 5,17). Moeten wij nu voortdurend op de grond knielen, het lichaam uitgestrekt en de handen opgeheven, omdat hij ons zegt: “Bidt zonder ophouden?” Indien wij alleen dit bidden zouden noemen, dan zie ik niet in dat wij het zonder ophouden kunnen verrichten. Maar er rust in de ziel een ander gebed, een inwendig gebed dat geen einde kent, namelijk het verlangen. Wat u ook doet, indien u de eeuwige sabbat verlangt, dan houdt u niet op te bidden. Uw voortdurend verlangen zal uw voortdurend geroep zijn. U zult tot verstomming vervallen, indien u uw liefde laat verminderen. [...]
De vlam van de liefde is het roepen van het hart. Als uw liefde zonder ophouden brandt, dan roept u ook zonder ophouden; als u zonder ophouden roept, dan verlangt u ook zonder ophouden.
Basilius de Grote
Groot Asceticon, 5
Als we alles hebben gedaan (...) moeten we ons hart bewaken met alle mogelijke zorg en in het geheel niet dulden dat de herinnering aan zijn wonderdaden bezoedeld wordt door de drogbeelden van ijdele en nutteloze dingen. We moeten altijd – waar we ook zijn – de heilige gedachte aan de Majesteit Gods in ons meedragen, gebeiteld op de bodem van onze zielen als een onuitwisbaar zegel, door middel van een zeer zuivere herinnering aan de goddelijke Volmaaktheid
Maximus de Belijder (580-662)
Liber asceticus, 25
Onophoudelijk bidden is zijn geest met grote eerbied vasthechten aan God door het verlangen en steeds de hoop op Hem bewaren. Onophoudelijk bidden is goede moed bewaren in Hem, in alle omstandigheden, in onze bezigheden en in wat ons overkomt. Door deze ingesteldheid bad de Apostel (Paulus) zonder ophouden, want in elke activiteit en in al wat hem overkwam bleef hij zijn vaste hoop op God bewaren
4. Bidden kan niet zonder nederigheid
Isaac de Syriër (7de eeuw), I, 1-3
Niemand kan zijn eigen zwakheid proeven als hij niet, al was het maar even, beproefd werd door lichamelijk lijden of door het leed van de ziel. Als hij dan zijn zwakheid vergelijkt met de hulp van God, dan zal hij de grootheid van die hulp ondervinden. Immers, als hij de veelheid van zijn inspanningen beschouwt – de waakzaamheid, de zelfbeheersing, de onthechting en het afsluiten van de ziel – waardoor hij haar het vertrouwen hoopt terug te schenken maar zonder daarin te slagen.. Of nog: wanneer zijn hart trilt en beeft, ver van alle sereniteit.. Laat hij dan begrijpen en heel goed weten dat die angst in zijn ziel betekent en openbaart hoezeer hij op andermans hulp is aangewezen. Hier krijgt de mens het bewijs dat hij niet in staat is in vertrouwen bij zichzelf te verblijven. Er is gezegd dat alleen Gods hulp redt. Beseft een mens dat hij van alle hulp verstoken is, dan bidt hij overvloedig. En hoe meer hij bidt, hoe meer zijn hart zich zal vernederen. Want bidden en smeken kunnen niet zonder nederig te zijn. Een gebroken en vernederd hart kan God niet misprijzen. Zolang het hart niet tot nederigheid werd gebracht, is het onmogelijk te ontsnappen aan de verstrooiing . Immers, de nederigheid brengt het hart tot ingetogenheid. Zodra een mens zich nederig heeft gemaakt, komt het medelijden hem omgeven, en het hart voelt dan de goddelijke hulp. Hij ontdekt hoe in hem een kracht opstijgt, nl. de kracht van het vertrouwen.
5. Gebed en bekoring
Isaac de Syriër I,5
God heeft de bekoringen met wijsheid voorzien tot jouw voordeel, opdat je aanhoudend zou kloppen aan zijn deur. En opdat door de vrees voor wat je in verdrukking brengt, de herinnering aan Hem gezaaid mag worden in je hart. En opdat je Hem naderbij zou komen door je smeekbeden. En opdat je hart op deze manier geheiligd mag worden, omdat je Hem steeds in gedachten hebt. Als je bidt zal Hij tot je naderen, en je zult leren dat het God is die je bevrijdt. En je zult Hem gewaarworden die je maakte en die je beschermt. Hij die ter wille van jou de werelden heeft geschapen: de ene (nl. de aarde) als je leermeester en voor een tijd lang je kastijder, maar de andere (nl. de hemel) als je oorspronkelijke thuis en je eeuwige erfenis.
God maakte je immers niet immuun voor dingen die pijnlijk zijn, opdat je niet door naar goddelijkheid te verlangen, zou erven wat Satan erfde. Wat (hiervan) het grote voordeel is en welke dankbaarheid en nederigheid worden voortgebracht door de prik van hun spoorslag, kan iedereen gemakkelijk leren.
God heeft deze ‘leermeesters’ talrijk gemaakt voor jou. En wel hierom: als je van deze leermeesters bevrijd en voor hen immuun zou zijn en dus niet vatbaar voor de verwarring die zij stichten, dan zou je jezelf verheven voelen boven elke vrees en zou je de Heer vergeten en jezelf van Hem afwenden. Om die reden laat Hij toe dat je jezelf temidden van allerlei kwellingen bevindt.
Om die reden (nl. opdat je tot Hem zou keren) zorgt Hij ervoor dat de herinnering aan Hem overvloedig in je hart (wordt opgewekt) door middel van beproeving en tegenspoed. En Hij prikkelt je om je naar de bron van zijn ontferming toe te halen door de vrees voor de vijandige krachten. En door je van die (vijandige) krachten te bevrijden heeft Hij in jou de zaden van de liefde voor Hem geplant. Ten slotte, als je deze liefde aanneemt, brengt Hij je tot de eer van het zoonschap, toont Hij je hoe overvloedig zijn genade is en hoe Hij steevast zorg voor je draagt.
(...) Hoe zou je al deze dingen hebben gekend, als je nooit tegenkanting was overkomen? Want het is dank zij deze dat de liefde voor God vermeerderd kon worden in je ziel: dank zij het gewaarworden van zijn genade en de herinnering aan de vele daden van zijn voorzienigheid. Al deze goede dingen worden in je geboren vanuit pijnlijke omstandigheden opdat je zou leren dank te zeggen.
6. Bidden met de Naam van Jezus
Pseudo-Chrysostomus (5de-6de eeuw)
Brief aan een monnik, in I. Hausherr, Voies d’oraison, p 201
Dit wonderbaar en waarlijk machtig vermogen van het geheugen woont natuurlijk in het hart. Als het zich daar verbindt met de Naam van Jezus en hem er vestigt, zie, dan is de ziel geheel tot leven gewekt. Verblijf dus zonder ophouden in het hart en schreeuw er de Naam van de Heer Jezus, opdat het hart de Heer tot zich trekt en de Heer het hart, zodat die twee één worden…
Abba Philemon (6de-7de eeuw)
Discours sur l’abbé Philémon, 10. Geciteerd in Hilarion Alfeyev, o.c. p. 144
Een broeder met de naam Johannes kwam deze heilige vader, de grote Philemon, opzoeken en zei hem: “Vader, wat moet ik doen om gered te worden? Want ik zie hoe mijn geest rondjes draait en her en der ronddwaalt waar dat niet zou moeten.” Hij wachtte een poos en antwoordde: “De hartstocht (van dolende gedachten) is eigen aan de mensen van de wereld. Hij blijft duren omdat je nog geen volmaakt verlangen hebt naar God. De gloed van het verlangen en de kennis van God is nog niet in je binnengegaan. De broeder zei: “Wat moet ik doen?” Hij antwoordde: “ Trek je terug tot je in je hart een verborgen overwegen hebt dat je geest van dit alles kan zuiveren.” De broeder die niet wist waarover hij sprak zei tot de grijsaard: “ Vader, wat is dat: de verborgen overweging?” Hij antwoordde: “Trek je terug, wees sober en bewaak je hart, en zeg in je geest: “Heer Jezus Christus, ontferm u over mij.”
Verder zei de grijsaard nog: “Bewaar dit in je hart op elk moment, of je nu eet of drinkt, in gezelschap vertoeft, buiten je cel bent of onderweg. Dat dit gebed je niet verlaat: bid het, nuchter en waakzaam, met een vastberaden en rechtgeaarde geest. Zo geef je aan je geest een altijddurend werk, om zo het woord van de Apostel te vervullen die zegt: Bidt zonder ophouden (1 Thess. 5,17). Bewaar dus nauwgezet je aandacht en bewaak je hart, opdat het geen slechte gedachten aanneemt. Maar dat op elk ogenblik, of je nu neerligt of opgestaan bent, of je nu eet of drinkt of iemand ontmoet, je hart in het verborgene nu eens de psalmen overweegt, dan weer het gebed opzegt: “Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm u over mij.”